
De chauffeur zet de radio harder, de zangers van het nummer ‘Drank en drugs’ worden
geïnterviewd over hoe bekend ze zijn. Sarah, een lang twaalfjarig meisje met sproeten leest op de
achterbank in een economieboek over conjunctuur. Haar moeders hoofd rust op haar schouder. De gevels van de binnenstad zoemen langs. Ze komen aan bij haar moeders therapeut, een man die lijkt op Ron Brandsteder. (Ron Brandsteder is een man die Sarah eigenlijk alleen kent omdat men vaak zegt dat haar vader als hem klinkt.)
“Mama we zijn er.”
“Ok lieverd veel plezier en succes met je toets,” haar moeder houdt haar ogen gesloten en leunt achterover tegen de achterbank.
“Nee bij je kliniek,” zegt Sarah ietwat geërgerd.
“Het is geen kliniek”
“Opstaan mama je komt te laat”
Haar moeder slaat de deur achter zich dicht zonder afscheid te nemen.
Op datzelfde moment wordt Moesa wakker in de Vogelbuurt Amsterdam Noord. Het kleine jongetje met grote krullenbos rolt uit bed, spuit deodorant onder zijn oksels en maakt cornflakes binnen tijd van maximaal vijftig seconden. Moesa is in alle opzichten een onzichtbare verschijning: hij is klein van stuk, zijn stem is nauwelijks hoorbaar en hij doet er alles aan om niet op de voorgrond te staan. Op een oude dikke beeldbuis televisie zegt een presentator van een showbizzprogramma iets over het grote succes van het nummer Drank en Drugs. Zijn vader staat half voor zijn zicht op de televisie. En dan buigt hij. En knielt. En bukt.
Moesa is diep in gedachten verzonken over hoe hij zijn toets wiskunde moet aanpakken: hij heeft
niks geleerd, maar stelt zichzelf gerust met het feit dat hij het hoogste gemiddelde van de klas heeft. Als zijn vader klaar is met het ochtendgebed loopt hij naar Moesa toe en slaat hem met een vlakke hand in de nek.
“Ik wil nooit meer drugs en drank horen in dit huis en al helemaal niet als ik bid.”
De grote handen van zijn vader ruiken altijd het zelfde: naar de groentezaak. Pas op dat moment
kruist de blik van Moesa die van zijn stiefmoeder die tegenover hem laveloos een stuk fetakaas uit een grote pot aan het vissen is. Ze kijkt meteen weer weg. Hij haat dat ze dit ziet, dat ze er niks van zegt, dat ze helemaal niks toevoegt aan zijn leven behalve ellende. Ze heeft letterlijk in het kleine jaar dat ze hier is bijna geen woord met hem gewisseld en klaagt de hele tijd tegen zijn vader hoe het leven in Nederland niet is hoe zij het zich had voorgesteld vorig jaar.
De chauffeur zet Sarah af bij het tijdelijke onderkomen van het Hyperion Lyceum. Het lyceum
wordt geroemd om hun revolutionaire curriculum waarin kinderen worden klaargestoomd om
wetenschappers te zijn. De school met grootse ambities bestaat nu nog uit een paar tijdelijke
containertjes. Sarah zwaait naar de chauffeur. Ze denkt even aan Moesa en probeert zich voor te stellen als ze op dezelfde school waren terecht gekomen. Oneerlijke kutloting, denkt ze.
Moesa krijgt de toets voor zich.Hij maakt het grootste deel van de toets foutloos. Bij de overige vragen neemt hij zijn tijd om rond te kijken. Hij ziet boze,verbeten gezichten. De klok slaat
9:50. Hij heeft nog een halfuur om de twee opgaven te maken. Hij loopt naar voren voor een nieuw kladpapiertje.
Sarah staat met een groep van veertien rokende vriendinnen. Zij zelf rookt niet maar houdt wel van gezelligheid.
“Laatst vroeg m’n nicht van 17; is de brugklas niet te vroeg om te roken?”
“Wat zei jij toen?”
“Toen zei ik hou je bek.”
Alle meiden barsten in lachen uit, behalve Sarah, zij zegt:
“Je zus heelt gelijk, hoor. Roken is slecht voor je gezondheid en het slaat nergens op.”
“Maar roken is gewoon kankerlekker.”
“Dat vind ik niet oke, schelden met kanker.”
“Jezus Sarah. Waarom ben je altijd zo fucking saai.”
“Je moeder is saai. Doei.”
Het is grote pauze en Moesa staat 5-2 achter. Hij krijgt de bal, rent naar het kleine doeltje van zijn
zo bekende plein, maar presteert het om de bal op het dak van de Bredero Meeuwenlaan te
schieten en de hele sfeer te verzieken. Met zijn hoofd gebogen verlaat hij het veld en het valt
niemand echt op dat hij niet meer meedoet. Hij opent zijn iPhone en leest gesprekken terug van hem en Sarah. Maar hij stuurt haar geen bericht. Zij moet als eerst contact opnemen.
De zon schijnt zo fel dat ze haar scherm bijna niet kan zien. Sarah scrollt naar haar
vaders nummer.
“Dit is de voicemail van Jozef de Mann. U kunt geen bericht inspreken.”
Ze bergt de telefoon op in haar zak en begint af te tellen van dertig. 19, 18, 17, 16. Haar
telefoon trilt tegen haar dijbeen. Zonder te kijken naar wie er belt neemt ze op.
“Ik word schijtziek van deze kutschool en ik wil naar de Bredero.”
“Sarah. Haal adem. Wat is er aan de hand?”
Haar vaders toon is nonchalant, iemand die hem niet kent zou het als verveeld
kunnen opvatten.
“De mensen hier. Ze zijn zo bekrompen.”
“Lieverd, ik heb nog twee minuten om met je bellen. Wees even duidelijk. Wat is er
aan de hand?”
“Niks wilde je gewoon even spreken.”
Haar vader lacht en hoest.
“Maar waarover dan schat?”
“Wat vind jij van drank en drugs?”
“Drank is legaal en drugs niet, dat zou je genoeg moeten zeggen. Met drank kun je
geld verdienen. Met drugs in principe ook maar dan moet je iemand als oom Rob als
advocaat hebben.”
“Het nummer Drank en Drugs, pap. Het nummer.”
“Voeg ‘m even toe aan mijn playlist en dan laat ik je het vanmiddag weten. Kan ik
verder nog iets voor je doen?”
“Nee papa, ik voor jou?”
“Ja. De Bredero, daar zit Moesa op, toch? Waarom ga je niet vanmiddag even met
hem wandelen. Die vrolijkt je wel op.”
Moesa zit achter de Playstation en luistert naar het New Wave album op repeat. De zon
schijnt door de half geopende gordijnen op zijn zelf uitgeprinte poster van rapper Lijpe.
Lijpe zou zelf nooit poseren voor een poster, en dat is juist wat Moesa zo indrukwekkend
aan hem vindt. Tegen de muur staan al zijn spullen in een doos. De verhuizing naar
Zaandam is in volle gang. Hij haat het idee dat hij straks eerder op moet om met de bus
naar school te gaan terwijl hij de school nu gewoon uit zijn raam kan zien. Het nummer
‘Famous’ word onderbroken door een oproep. Hij ziet het nummer van Sarah en krijgt een soort kramp in zijn maag en moeite met ademhalen.
“Hallo?”
“Hoi Moesa.”
“Ja?”
“Alles goed Sarah, met mij ook.”
Zegt Sarah op een gespeeld verwijtende toon.
“Alles goed Sarah?”
“Nee het gaat superkut. Heb je zin om te wandelen?”
Moesa kijkt naar het pauzemenu Grand theft Auto, naar zijn controller, bijt in zijn
vuist en schreeuwt geluidloos in zijn kussen.
“Ja, natuurlijk Sarah. Ik kom eraan.”
“Weet je we het zeker? Wat ben je eigenlijk aan het doen?”
“Gta 5 spelen.”
“Oh, stoor ik je dan niet? Wil je liever een andere keer afspreken?”
“Eigenlijk wel.”
“Oh.”
“Maar ik kan wel komen, hoor. Dan speel ik straks wel door.”
“Ja wat is het nou?”
Moesa denkt lang na. Hij denkt aan alle mooie momenten met Sarah samen op de
basisschool. Toen ze voor het eerst bij hem in de klas kwam in groep vijf. Toen ze beste
vrienden werden in groep zes. De keren dat hij mee mocht eten in hun gigantische
grachtenpand. Hoe leuk ze speelde met zijn zusje Nora. Hoe ze samen schuifelden bij de
tienerdisco. De bonte avond die uitliep op een grote vechtpartij en hoe zij het voor hem
opnam. En tot slot de eindmusical, waar ze in de coulissen in het donker nog tot bijna
iedereen weg was stiekem hebben gekust. Het flitst allemaal voorbij. Maar dan denkt hij
aan deze zomervakantie. Hoe zij wel naar het Hyperion kon en hij niet. Dat ze hem
plotseling nooit meer belde. En hoe ze nooit zin had om af te spreken als hij belde. Hij had
met zichzelf afgesproken nooit meer contact met haar op te nemen. Maar nu belde zij.
Moest hij het doen of niet? Vond hij haar nog wel leuk? Was ze niet gewoon zo een uit-de-
hoogte Hyperion meisje geworden die neerkeek op jongens zoals hij. In de pauzes op de
Bredero gingen Moesa en zijn nieuwe vriendjes wel eens naar het van der Pekplein om
dat soort meisjes uit te schelden. Die staan daar elke dag te roken met hun neus in de
lucht. Het lijkt wel alsof ze allemaal racistisch zijn. Allemaal witte meiden die niet uit deze
buurt komen en zich beter voelen dan de rest. Met hun dure kut-Supreme kleding.
“Ik heb eigenlijk geen zin,”
Moesa krijgt de woorden er met moeite uit. Eigenlijk wacht hij al weken op dit
moment, maar tegelijkertijd voelt hij zich verraden door hoe lang het heeft geduurd
en hij voelt zich gebruikt omdat ze alleen maar wilt wandelen omdat zíj zich kut
voelt. Ze vraagt niet eens hoe hij zich voelt.
“En bevalt het?”
“Wat?”
“Zo een opgesloten gamenerd zijn?”
“Ik ben vaak genoeg buiten met mijn vrienden.”
“Nasr en Diego?”
“Nee andere vrienden. Je kent ze niet.”
Sarah vindt het moeilijk om te horen dat hij nieuwe vrienden heeft. Waarom kende ze
ze niet? Ze wou dat zij nieuwe vrienden had. Dat niet iedereen in op
haar nieuwe school zo ontzettend saai was. Ze houdt haar mening voor zich en gaat
door met het gesprek alsof er niks aan de hand is.
“Mag ik weten hoe ze heten? Wat voor mensen zijn het? Zijn het jongens of
ook meisjes?”
“Moet dit nu?”
“Hoezo, omdat je het zo druk hebt met gamen bedoel je?”
“Sarah, ik spreek je de hele zomer niet en dan bel je me nu omdat jij je verveelt. En
dan wil je ook nog doen alsof ik niets anders doe dan gamen. Ik heb daar gewoon
geen zin in. Je was er niet eens op de verjaardag van Nora en je weet hoe leuk
ze dat zou hebben gevonden.”
Het is even stil. Sarah denkt na; Moesa’s zusje is inderdaad drie weken geleden jarig geweest. Hoe had ze dat kunnen vergeten. Ze heeft eigenlijk alleen maar binnen gezeten met haar moeder. Sinds die de vorige maand in een burn out is terechtgekomen zijn al haar mentale klachten weer gaan opspelen en is Sarah bang geweest om haar alleen te laten. Ze heeft Moesa eigenlijk nooit verteld dat dat zo is, beseft ze nu. Misschien omdat hij zijn moeder verloor in groep vijf, dat zij hem niet lastig wil vallen met gezeik over de hare. Ze had het anders moeten doen. Ze had hem op de hoogte moeten houden.
“Moesa, je hebt gelijk. Het spijt me. Ik heb de hele zomer binnen gezeten met mijn
moeder. Ze is klinisch depressief en ik ben bang om haar alleen te laten omdat ze
zich anders wat aandoet. Mijn vader is er nooit dus iemand moest dat doen.”
“Dat kon je toch gewoon vertellen?”
“Je bent de eerste die ik dit vertel. Ik praat er niet graag over.”
“Klinkt gewoon als een smoesje.”
“Pardon?”
“Ja, een smoesje. Je hebt waarschijnlijk allemaal nieuwe, rijke vrienden gemaakt op
die kutschool van je, daarom liet je zolang niks horen.”
“Ik zat thuis zei ik. Het was zomervakantie. Waar heb jij het in godsnaam over?”
“School is al een maand begonnen.”
“Weet je, Moesa. Ik had heel veel zin om je te spreken. Ik ben helemaal naar je huis
gelopen. Maar wat je nu zegt doet me echt pijn.”
Moesa kijkt uit zijn raam en ziet haar rechtsomkeert maken op het paadje richting de
pont.
“Sarah, wacht even. Ik kom wel even beneden.”
“Nee zoek het maar uit met je kutspel.”
Moesa trekt slippers aan en rent de trap af, de straat op. Sarah kijkt achterom, hij ziet dat
ze huilt. Als ze hem ziet aankomen begint ze weg te rennen. Hij rent zo hard hij kan maar
ze is veel sneller. Een kleine vijf minuten later staat ze op pont. Moesa komt buiten adem,
hoort een luide piep en ziet de klep van de pont zich dichtvouwen. Ze kijken elkaar aan
zonder emotie. Sarah huilt niet meer, ze kijkt boos. Moesa kijkt weet niet precies of hij boos is of beledigd.
Moesa zit een paar weken later op het busstation van Zaandam in de stromende regen. Er zit een vrouw meteen hond op schoot in het bushokje. Verderop staat een groep meisjes onder een afdakje,in stilte te kijken naar de scherm van hun telefoon. Hij kijkt in de richting van hun grote,
nieuwe huis of hij zijn vaders auto kan zien, de bordeaux rode, stokoude Mercedes 240D van zijn vader, waarvan de motor klinkt als een optrekkende tractor. Niets. Hun riante tuin ligt er verlaten bij, alsof er de einde van de wereld er plaats heeft gevonden, denkt Moesa, met al die afvalzakken en stukken beton en hout. Hij trekt een pakje sigaretten uit het geheime vakje van zijn tas en
steekt er eentje op.
Tijdens de gymles krijgt Sarah de bal precies op maat toegespeeld. De twee verdedigers
voor het doel van het andere team doen een stap achteruit; ze weten hoe fanatiek de
boomlange brugger kan zijn en hoe hard ze de bal kan schieten. Sarah schiet de bal met
haar punt in de richting van het doel, de keeper duikt voor zijn leven. Lat.
“Kutkanker klotezooi!”
“Sarah, douchen!”
Zegt de meester op woedende toon.
“Wat?!”
“Dit is je derde waarschuwing, ik tolereer dit gedrag niet langer.”
“Wat doe ik? Ik mag toch boos zijn?”
“Je mag lekker boos zijn in de kleedkamer.”
In de gang bij de kleedkamer zit ook Marouane. Een licht getinte jongen uit een hogere klas met met een grote bos krullen. Hij lijkt op Moesa maar heeft een robuustere kaaklijn en heeft brede gespierde schouders. In plaats van het hangende postuur van Moesa loopt Marouane altijd over de gang met zijn borst vooruit en zijn kin in de lucht, alsof hij de directeur van de school is.
Sarah heeft hem nooit gesproken maar vind hem er maar arrogant uitzien.
“Wat is er gebeurd?”
“Wie ben jij en waarom praat je tegen me?”
Marouane lacht kalm en kijkt weer voor zich uit. Sarah is onder de indruk van zijn lieve,
bijna ontwapenende glimlach. Hij ziet er heel anders uit dan normaal. Ze zitten een paar
seconden in stilte. Dan biedt hij haar chocolade aan uit een doosje. Ze neemt er eentje.
“Hoe kom je zo boos?”
“Hoe kom jij zo boos?”
“Ik ben nooit boos. Ik ben de liefste jongen in de wereld. Marouane,” hij steekt zijn
hand naar haar uit.
“Sarah. Je moet vaker lachen, Marouane. Je hebt een mooie lach.”
“Hey, hey wacht eens even. Niet mij gaan lopen versieren nu he.”
“In je dromen.”
“Geef je altijd complimenten dan? Of moet ik me speciaal voelen?”
Sarah draait een kwartslag met haar blik naar de deur van het gymlokaal. Ze
analyseert de voetbalwedstrijd.
“Hou je bek. Ik heb een vriend.”
“Oh ja? Hoe heet hij.”
“Ga ik jou niet vertellen.”
“Ingewikkelde naam.”
Sarah draait nog iets verder van Marouane af om niet te laten zien dat ze een beetje
moet lachen.
“Jij hebt ook een mooie lach. Sarah.”
“Waarom ben je uit de les gestuurd?”
“Ik ben niet uit de les gestuurd,” Marouane wijst naar een zak ijs op zijn enkel.
“Ik ben getackeld omdat ze niet kunnen hebben hoe goed ik speel. Dus nu doe ik
alsof ik geblesseerd ben. Zodat ik op can scrollen op Snapchat.”
Tijdens de pauze staan Moesa en een groepje van een stuk of zeven jongens onder het
viaduct bij de het Noordhollandsch kanaal. Ze hebben een tussenuur. Moesa rookt de ene
na de andere sigaret. Zijn vrienden proberen een joint te draaien maar niemand kan het en
ze krijgen ruzie. Plots fietst er een lange gestalte langs met een regenjas aan en een baret
op. Het valt niemand op dat hij aan het einde van het viaduct stopt met fietsen. Hij zet zijn
fiets op de standaard en loopt langzaam terug naar het groepje jongens. Ze zien het
silhouet naderen.
“Ey doe die jonko weg, meester, meester”, roepen jongens angstig.
“Moesa?”
Aan de bulderende stem weet Moesa dat het meneer Mann is. Hij kent niemand met
zo een diepe angstaanjagende stem.
“Hoe is het, knul?”
“Hoi.”
Moesa kijkt beschaamd de andere kant op. In zijn ooghoek probeert hij de zien of de
jongens de spullen voor de jointjes al hebben opgeborgen. Maar hij ziet de vader
van Sarah kijken naar de talloze halve vloetjes op de grond en dan weer naar Moesa.
Hij legt zijn hand op zijn schouder.
“Hoe gaat het op school? En met jou ouders en zus?”
“Hey, hey, meneer niet aanraken. Niet aanraken!”
Moesa kijkt om zich heen. Het groepje is dreigend om de vader van Sarah heen
gaan staan. Hij kijkt naar de vragende blik van meneer Mann en dan weer naar zijn
vrienden.
“Ja,” zegt Moesa, “raak me niet aan, man.”
Marouane en Sarah zijn na schooltijd een bal aan het overhouden op het gras langs het IJ.
Ze praten niet veel, maar luisteren via een Bluetooth speaker naar een playlist met verschillende liedjes van Ronnie Flex.
“Maargoed, je hebt een vriendje dus?”
“Waarom wil je dat weten?”
“Jij begon erover.”
“Oke. Ja, misschien heb ik wel een vriendje.”
“Ja of misschien?”
“Ik zou niet weten waarom dat belangrijk is, Marouane.”
“Zou hij het niet erg vinden dat je met een andere jongen aan het voetballen bent?”
“We zijn toch aan het voetballen, dat is toch normaal?”
“Oke, oke. Ik weet niet of ik dat normaal zou vinden.”
“Daarom krijgen wij ook nooit verkering.”
Marouane houdt de bal stil onder zijn voet. En lacht weer naar haar.
“Niet zo naar mij lachen.”
“Waarom niet?”
“Gewoon niet.”
Nadat meneer Mann is door gefietst zijn Moesa en de jongens het Noorderpark in
gegaan; ze hadden op youtube een tutorial gevonden om jointjes te draaien. En eenmaal
stoned hadden ze zin in avontuur en niet meer in school. Nu zitten ze aan een meertje
omring door treurwilgen. Twee jongens zijn een rap battle tegen elkaar aan het houden,
twee anderen spelen een spel tegen elkaar op hun telefoons. Moesa zit naast Mo die een
joint aan het draaien is. Als die klaar is biedt hij die aan Moesa aan.
“Hier, Moesa.”
“Ik blow niet.”
“Weet ik.”
“Wat moet ik ermee dan?”
“Je “blowt” niet automatisch als je een trekje neemt. Je kan toch gewoon kijken of
het wat voor je is of niet?”
Er komen andere jongens bij staan.
“Ja, hoe weet je nou dat je het niet lekker vindt als je het nooit hebt geprobeerd?”
De druppels vallen op Sarah’s lange onderarmen en het gesprek is allang doodgebloed.
Ze heeft geen zin meer; de spanning is er van af. Ze neemt haar bal onder haar arm en
maakt zich er van af met een smoes. Marouane komt erg dichtbij haar staan. Zij houdt
hem van haar af met haar vrije arm en zegt hem dat hij niks moet proberen. Vrij snel
daarna fietst hij hard Noord in zonder om te kijken. Ze loopt naar de pont en belt naar haar
vader maar die neemt niet op. Onder het afdakje van het bushokje bij de pont is het druk.
Ze wurmt zich er tussen. Ze kijkt naar de grond waar de grote regendruppels dramatisch grote afdrukken op de grond slaan.
Aan de andere kant van het IJ zit Moesa in de Döner Company een dürüm menu te
verorberen. Hij heeft nog nooit in zijn leven zo snel gegeten, hij schrikt er zelf van hoeveel
er in zijn maag past. Hij luistert naar het nieuwe album van Lil Kleine getiteld WOP en
leest er tegelijkertijd een artikel over; het album was eigenlijk bedoeld als dubbelalbum
met Ronnie Flex maar op het laatste moment is er gekozen om er een solo-album van te
maken. Hij merkt dat hij zich slecht op het artikel kan concentreren omdat zijn lichaam
automatisch meebeweegt met de muziek. Het is alsof hij geen controle heeft over de
subtiele dansbewegingen die zijn hoofd en schouders maken. Hij krijgt er de slappe lach
van. En lachend en dansend loopt hij uit de eettent. Dan staat hij oog in oog met Sarah.
“Dus jij hebt mijn vader bedreigd en loopt hier vrolijk te dansen?”
“Bedreigd? Ik zei alleen dat hij me niet moest aanraken.”
“Hoezo niet,” zegt Sarah en ze duwt hem meermaals tegen zijn schouders aan.
Maar in plaats van boos wordt Moesa er heel giechelig van. En moet steeds harder
lachen.
“Wat de fuck is jouw probleem?”
“Sarah, wat is jouw probleem? Waarom kom je mijn dag verzieken?”
“Mijn vader maakt zich zorgen om je en jij en je vriendjes bedreigen hem? Dat is
respectloos Moesa. Ik eis excuses.”
“Waar was jij of je vader de afgelopen maanden? Hebben jullie op zijn minst
aangeboden te helpen met verhuizen. Ben je wel eens langs geweest? Je hebt niet
eens gereageerd op mijn berichten. En nu kom je me duwen. Je bent zielig man.
Heb je geen andere mensen om lastig te vallen? Zoek een leven man.”
Hij doet zijn oordopje in en danst verder richting zijn treinperron. Sarah rent naar hem toe,
rukt hem aan zijn schouder en zoent hem vol op de mond.
“Wat doe jij?”
“Ik ben er klaar mee Moesa. We horen gewoon bij elkaar en ik wil geen ruzie meer.”
“Daar ben je te laat mee.”
“Hoe bedoel je te laat?”
“Merk je niet dat we allang al uit elkaar gegroeid zijn?”
Sarahs ogen lopen vol maar ze probeert niet te huilen, waardoor haar onderlip gaat
trillen.
“Moesa, waarom ben je zo gemeen geworden?”
“Het leven is gemeen, bitch. Laat me de fuck met rust.”
“Waarom doe je zo? Het spijt me Moesa. Dat ik niet de aandacht heb gegeven die
wilde. Ik vind het ook niet leuk hoe het is gelopen. Kunnen we het niet gewoon
proberen goed te maken?”
Moesa is geraakt door haar emotionele toon en haalt zijn oordopjes uit zijn oor.
Achter Sarah ziet hij twee vrienden verschijnen. Zij maken geluidloos zoen- en
seksbewegingen. Weer krijgt hij de slappe lach. Sarah kijkt om. Ze slaat haar handen
voor haar gezicht en huilt hard. Snikkend rent ze weg in de richting van de trams.
Aan tafel klinkt de bulderende lach van meneer Mann bij alles wat Marouane doet of zegt.
Sarah zit met haar hoofd op haar hand verliefd mee te genieten. Het is de avond voor kerst en er komen later vrienden van meneer Mann. Marouane en Sarah gaan zometeen naar de bioscoop voor de film Southpaw, een film over een bokser. Dat heeft Marouane uitgekozen en Sarah is allang blij dat ze uit huis kan. Even later staan Marouane en haar vader de kerstboomverlichting aan te brengen als Sarah ruzie krijgt met mevrouw Mann over de muziek.
“Mam, geen fucking Wham.”
“Sarah, als je nog een keer vloekt..”
“Wat wil je eraan doen, dan?”
“Sarah, gedraag je,” roept meneer Mann luid.
“Ja, wat wil ze nou echt gaan doen. Ze is al maandenlang te beroerd om naar haar baantje als kleuteroppas te gaan en dan wilt ze mij hier zo behandelen?”
“Doe even rustig, Sarah,” probeert Marouane.
“Hou jij al helemaal je bek.”
“Sarah, ik blijf wel je moeder. Het gaat misschien niet goed met mijn gezondheid maar ik was de laatste week voor de vakantie alweer aan het werk. Het gaat wat beter, maak me nou niet zo verdrietig dat ik weer opnieuw moet beginnen.”
“Ik? Is het mijn schuld? Of van je eindeloze gedrink,” Sarah slaat haar wijnglas van tafel en stormt naar de voordeur. Mevrouw Mann barst in snikken uit.
Moesa zit uit zijn raam te kijken naar het busstation waar mensen mooi aangekleed staan te wachten op het openbaar vervoer. Hij heeft de hele kerstvakantie al binnen gezeten; hij heeft bijna geen vrienden in Zaandam en het weer is te slecht geweest om helemaal naar Amsterdam te gaan. Hij heeft al zijn videogames uitgespeeld en is het hele New Wave album ook zat. De laatste tijd is hij eigenlijk vooral de playlist van Sarah aan het luisteren, met vage indie rockbands die hij eigenlijk vreselijk vindt. Het doet hem denken aan haar, hoe het bij haar thuis rook, de kuiltjes in haar wang, haar luide lach. Hij heeft al een paar keer op het punt gestaan om haar te appen. Ook vandaag weer. Hij is bang dat ze eenzaam met kerst is en dat het zijn schuld is. Is hij te ver gegaan? Is hij te onaardig geweest? Hoe kan hij het ooit nog goed maken?
Hij hoort zijn vader de trap op komen en het eerste wat hij doet is zijn nektasje onder zijn bed
schuiven. Daarin zitten namelijk al zijn apparatuur voor jointjes. Zijn vader komt de kamer in
zonder te kloppen. Zijn ogen gaan als allereerst naar het nog uitstekende bandje van zijn tas bij de
poot van zijn bed. Zijn vader gaat tegenover hem zitten in een stoel. Dit is vreemd. Dit doet hij
nooit. Hij commandeert hem altijd vanaf de deur over bijvoorbeeld het vuil buiten zetten of een
ander klusje. Maar dit keer gaat hij zitten, kijkt eerst naar buiten, dan omlaag, zucht diep en kijkt
Moesa dan strak in de ogen aan met een droevige blik.
“Hoe bedoel je je hebt geen zin in die film meer, we zijn al bijna bij de Pathe.”
“Heb jij wel eens tot bloedens toe moet je moeder gevochten? Vast niet. Ik ben gewoon
niet meer in de stemming.”
Sarah duwt servetjes tegen haar bloedende hand.
“Ik heb geen moeder.”
“Oh sorry. Dat was niet mijn bedoeling.”
“Grapje, je hebt er drie weken geleden nog zien lopen.”
“Wat zijn dat voor rare grapjes, Marouane?”
“Probeerde je alleen maar aan het lachen te maken.”
“Dat is dan mooi mislukt, gap. Zullen we weg?”
“Waarheen dan?”
“Kunnen we bij jou thuis?”
“Ik denk niet dat mijn ouders dat op prijs stellen.”
“Heb je ze nog steeds niet over mij verteld?”
“Wat valt er te vertellen, we hebben net een maand verkering.”
“Daar gaat het niet om, jij hebt mij drie weken geleden beloofd dat je dat ging doen.”
“Ik heb je al uitgelegd dat dat in onze cultuur helemaal niet zo makkelijk gaat als je denkt.”
“Dat is niet waar, want..”
“Ja, want bij je Turkse ex kon het wel. Ik ben hem niet.”
Bij Moesa in Zaandam is het gaan stormen. Grote bliksemschichten maken de lucht helemaal wit en even later buldert de donder lang door.
“Moesa, moet je luisteren. Jouw stiefmoeder is terug naar Turkije. Het is niet gelukt om
haar inburgeringsdiploma te halen.”
Moesa wil springen van geluk, maar in plaats van reageren kijkt hij gebiologeerd naar zijn vader die hem nog nooit zo openhartig toe heeft gesproken. Hij let op zijn bewegingen; hoe zijn bovenlip trilt. Hij kijkt naar de diepe groeven die de jaren in de groentewinkel in zijn gezicht hebben geslagen. Naar zijn lange wenkbrauwharen. Naar de haartjes op de buitenkant van zijn oor. Op zijn witte overhemd heeft zijn vader vegen op de buik, van de kratten met groente en fruit.
“Dus ik heb gesproken met haar vader. En die wil nu de hele trouwerij niet laten doorgaan.
En ik weet niet wat ik moet doen om hem van gedachten te laten veranderen.”
Zijn stem slaat over. Als Moesa naar hem toe leunt en een arm over hem heen slaat, breekt zijn vader en snikt als een kind dat zijn speeltje kwijt is. Luide en pijnvolle kreten.
“Ik weet wat jij nodig hebt, papa.” Zegt Moesa terwijl hij hij aait over de grote, ruwe rug van zijn vader.
“Jij moet een shoarmaschotel van de Mesut 2. Met een dikke vette Ayran erbij.”
Zijn vader moet door zijn tranen heen hard lachen. In die shoarmatent aten zij vroeger altijd als ze in de stad waren geweest. En dan verorberde zijn vader altijd een hele shoarmaschotel voordat Moesa zijn Turkse pizza op had, daarmee pestte Moesa hem altijd. Hij noemde hem een shoarmamonster.
In de Mesut 2 is het drukker dan normaal, en normaal is het er al druk. Kletterend servies en
schreeuwende medewerkers klinken luider dan de Turkse volksmuziek die er op staat. Marouane
en Sarah delen een patatje speciaal en praten niet met elkaar. Sarah staat op het punt om te zeggen dat ze het niet meer met Marouane wilt zijn. Heel deze verkering was een slecht idee. Ze hebben eigenlijk heel weinig gemeen en ze vindt dat hij te weinig bezig is met haar gevoelens. Zoals eerder vanavond bijvoorbeeld, zij wilde gewoon dat hij haar steunde maar hij kon alleen zeggen dat ze rustig moest doen met zijn domme stem. Dat hij haar troostte om haar verdriet over de ruzie met haar moeder. Maar in plaats daarvan maakt hij alleen maar rare grapjes. Ook is ze niet eens welkom bij hem thuis, wat voor verkering is dat dan? Als het half stiekem moet. Hij komt toch ook bij haar thuis? Dat vindt ze niet eerlijk verdeeld. Dan rinkelt het belletje bij de deur en Sarah’s hart slaat over als ze ziet wie er binnenkomen. Het zijn Ronnie Flex en Lil Kleine.
Sarah’s blik gaat heen en weer van haar roze Casio horloge, die ze op haar twaalfde verjaardag kreeg van Moesa, naar de twee rappers die buiten een jointje staan te draaien. Ondertussen
irriteert ze zich aan alles wat Marouane doet. Dan heeft hij ook nog het gore lef om haar
sauskeuze in twijfel te trekken. Hij heeft zijn patatje speciaal namelijk altijd met curry in plaats van
ketchup.
“Dus?”
“Dus had ik het leuker gevonden als jij curry had besteld.”
“Bestel lekker zelf een patatje als je zoveel commentaar hebt.”
“Misschien doe ik dat ook wel.”
“De kassa is daar.”
“Waarom ben jij eigenlijk zo fucking irritant aan het doen?”
“Ik?”
“Eerst maak je ruzie met je moeder om precies niks. Dan wil niet mee naar de film en nu
moet ik mijn eigen patat bestellen.”
“Oke, ten eerste. We hadden afgesproken het niet meer over mijn moeder te hebben. En,
als we eerlijk tegen elkaar gaan zijn: die discussie met mijn moeder was helemaal
niet de reden dat ik niet naar die film wilde. Ik had gewoon geen zin in een gare boksfilm
die jij alleen leuk vindt. Heb je wel eens aan mij gevraagd wat ík wil kijken?”
“Dus je hebt ook nog eens tegen me gelogen?”
“Ga fucking huilen dan. Zielepoot.”
“Oke als we toch eerlijk zijn: ik had helemaal geen zin in kerst met jou en je verdraaide
familie. En je moeder had gelijk je moest ook je bek houden eigenlijk, je weet niet wat
respect is.”
“Ga naar je eigen moeder dan. Vraag meteen zakgeld voor friet, fucking klaploper.”
Sarah kijkt Marouane na terwijl hij voor de zoveelste keer afdruipt, zonder om te kijken, zonder
moeite te doen, zonder te vechten voor haar. Slappe zak, denkt ze. Hij probeert het fietspad over
te steken maar zijn weg wordt geblokkeerd omdat Kleine en Ronnie met iemand op de foto gaan.
Als ze beter kijkt herkent ze de ruggen van de twee gestaltes die met hun duimen in de lucht op de foto gaan. De grote gebogen rug van meneer Öztürk en het kleine iele rugje van Musa. Wat doen zij hier? Nadat ze klaar zijn met de foto lopen ze Mesut 2 binnen.
Ze komen lachend en gelukkig binnen maar bij binnenkomst in het halletje ziet ze Musa kijken en
schrikken. Hij probeert angstvallig rechtsomkeert te maken maar ze ziet ook dat zijn vader
aandringt om toch naar binnen te gaan. Meneer Öztürk begint zijn stem te verheffen en op zijn
voorhoofd verschijnt een diepe, boze frons, een die hij altijd heeft als hij aan het eind van de dag de kassa telt in zijn winkel. Als hij opkijkt ziet Musa’s vader Sarah zitten. Ze ziet zijn schouders
ontspannen en de vriendelijke glimlach terugkeren.
“Musa, je hebt mij hierheen meegenomen met een reden. Je wilde mij mijn liefdesverdriet
doen vergeten. Maar nu probeer je zelf weg te lopen voor het meisje dat je altijd al lief hebt
gehad. We gaan gewoon naar binnen. Kom op. Ga jij maar vast bestellen
en dan praat ik wel met haar.”
“Hoi meneer Öztürk! Wat een verassing.”
Ze omhelzen elkaar innig.
“Hey prinsesje, hoe is het? En zeg maar Kerem hoor. Hoe gaat het met je ouders? Moeten
jullie geen kerst vieren op dit moment?”
“Oh meneer Kerem, u weet toch hoe dat er bij mij thuis aan toe gaat. Het gaat altijd over
mijn moeder en haar problemen. We komen nooit toe aan mij.”
Hij kijkt naar Musa die gespannen in de rij voor het eten staat en daarna diep in de ogen
van Sarah.
“Is je moeder nog steeds zo ziek? Jammer om te horen. Maar Sarah. Je mag God
bedanken dat jij jouw moeder nog hebt in jouw leven. Musa heeft die van hem nooit
gekend. Het leven kent geen genade. We moeten het doen met wat we krijgen.”
Aan het einde van zijn shoarmaschotel drinkt de vader van Musa in een slok zijn hele zoute
yoghurtdrank op en laat zo een harde boer dat mensen van de drie omringende tafel protesterende
geluiden maken. Musa en Sarah lachen hardop, en als hun lach bedaart kruizen hun blikken; ze
hebben vandaag nog geen woord gewisseld maar die blik zegt veel. Ze krijgen het er beide warm
van en Musa bloost een beetje. Meneer Öztürk heeft niets in de gaten, hij stelt voor om Sarah thuis af te zetten. Ze woont toch niet zo ver. Ze komen aan bij de oude Mercedes. Sarah zit op de
achterbank en probeer haar gordel te bevestigen. Als Musa voorin wil gaan zitten, fluit zijn vader
kort en onopvallend naar hem, met een knipoog en met een knikje van zijn hoofd gebaart hij dat
Musa naast haar moet gaan zitten. Drank en Drugs speelt zachtjes op de radio, maar zijn vader is
te vrolijk om dat door te hebben. Musa fluistert in Sarah’s oor: “als je bitch wilt chillen en ze belt
mijn nummer dan ga ik wel komen want ik ben flexibel.” Ze duwt hem lachend weg.
Hun huis aan de Herengracht begint met een lange gang. Aan weerszijden wonen familieleden van Sarah maar alle lichten zijn uit. Aan het eind van de gang horen we gelach vanuit het huis van de familie Mann komen.
“Welkom,” zegt Sarah.
“Weet je zeker dat we welkom zijn?” Vraagt de vader van Moesa.
“Ik ben de baas thuis, dus dat komt wel goed.”
In de woonkamer zit een zestal mensen. Mevrouw Mann zit op de bank met warme chocomel onder een dekent de hond van buurvrouw Marjolein te aaien. Die zit zelf druk op haar telefoon te zoeken naar feitjes om een discussie mee te winnen. Marjoleins man Erik en meneer Mann spelen een potje schaak aan de eettafel. Daaromheen zitten Johan en Evelien en Richard, die kennen Moesa en zijn vader nog uit Noord. Die waren de buren van Sarah toen ze nog op de Nieuwendammerdijk in Noord woonden vijf jaren geleden. Het nummer ‘Lean On’ van Major Lazer speelt vanaf de televisiemeubel waarvan op het scherm een open haard te zien is. Sarah trekt Moesa mee aan zijn hand naar haar kamer, als haar vader vraagt hoe de film was zegt ze alleen “later” en loopt snel door.
“Kerem! Wat een verrassing!”
Ze omhelzen elkaar innig.
“Josef. Grote vriend. Johan, Richard, Evelien, hoe is het?”
“Hoe is het leven in Zaandam?”
Kerem hangt zijn jas over de stoel en gaat hoofdschuddend zitten.
“Verschrikkelijk. Hoe is het in Noord?”
“Nog altijd zalig.” Zegt Johan.
“Nou,” onderbreekt Richard, “ik moet zeggen, het is wel een stuk minder zalig voor ons. De huurprijs stijgt elk jaar evenals de prijzen in de supermarkt. Even uit eten zit er ook niet meer in, het verschil tussen smerig voedsel of reteduur voedsel is gigantisch. Het is er een beetje alsof de stad ons eindelijk heeft bereikt.”
“Daar hebben we toch halsreikend naar uitgekeken? Toen wij daar opgroeiden kon je er niet naar de film, shit, je kón er niet eens uiteten.” Antwoordt Johan.
“Overdrijven is ook een vak, he.” Voegt Evelien toe.
“Nee, letterlijk! Je mocht van geluk spreken als je er een kroket kon vinden.” Verdedigt Johan zich.
“Wat dat betreft zijn we niet echt vooruitgegaan.” Lacht Richard.
“We zijn sowieso niet vooruitgegaan. Tenzij je miljoenen verdient zoals Joseph.”
“Nou ja, was het maar zo een feest. Maar. Ja, wij zijn net op tijd ontsnapt. En Kerem ook, he. Die woont nu lekker rustig.”
“Ja, rustig is het wel. Vooral in mijn Zaanse filiaal.” Zegt Kerem. Iedereen barst in lachen uit.
Moesa en Sarah zitten in Sarahs kamer tegen de verwarming met hun rug. Ze bekijken de foto’s van Ronnie en Kleine met Mousa en zijn vader. Ze fantaseren hoe het zou zijn om ook zo bekend te zijn. Sarah lijkt het fantastisch maar Moesa moet er niet aan denken. Ze spelen een spelletje dat ze vroeger altijd deden wanneer ze bij elkaar speelden: elkaars zinnen afmaken. Sarah begint.
“Als”
-“Ik”
“Jou”
-“nu”
“Mocht”
Moesa moet even nadenken. Voelt zijn gezicht warm worden. En zegt dan stamelend:
“Zoenen”
-“Dan” Zeg Sarah. En beweegt dichter naar hem toe.
“Zou,” zegt hij langzaam.
-“ik”
“dat,” hij gaat met zijn gezicht naar het hare.
-“zeker”
“niet doen,” Zegt Mousa tenslotte.
“Dan toch fucking niet. Kapsoneslijer.”
“Maar,” gaat hij door, “als je bitch wilt chillen is dat geen probleem.”